Presb. Utrecht, I. 1438-1464 (1438-1464) Den Bosch Heer Lubbrecht, Lubbart Sprakela(e)r, werd vermoedelijk geboren in het bisdom Utrecht waar hij ook tot priester werd gewijd. Hij vestigde zich in Den Bosch en was daar van 1438 tot 1464 werkzaam als openbaar notaris. Zijn notariële activiteiten vallen uiteen in twee perioden: 1438-1441 en 1461-1464. Afgezien van de eerste akte, waarin hij zich Lubbertus de Sprakelaer noemt, schreef heer Lubbrecht zijn achternaam in de eerste periode steeds als Sprakelaer en in de tweede als Sprakelaer. Hoewel hij tussen 1440 en 1461 in Den Bosch niet als notaris actief was - de akte uit 1441 werd opgesteld in het kasteel van Ammerzoden - resideerde hij vermoedelijk toch de gehele periode in Den Bosch. Van 1439 tot 1463 is hij namelijk tevens bekend als viceplebaan of onderpastoor van de St.Jan (capellanus, vicarius, viceplebanus, officians in divinis). Als notaris stelde hij dan ook vrijwel uitsluitend testamenten op van zieke inwoners van Den Bosch die hij als onderpastoor van de laatste sacramenten zal hebben voorzien. Onder de getuigen komt veelvuldig een zekere Adriaen Berthouts voor die uit andere akten bekend is als Adriaen Berthouts van Meerlant, clericus van het bisdom Utrecht en koster van de St.Jan. De eerste vermelding van heer Lubbrecht als vice-plebaan dateert van 17 december 1439. Hij stelde toen als notaris het testament op van de jongeman Jan Berthouts vanden Dael die daarin tevens aan dominus Lubbertus, suus ultimus confessor, verzocht om na zijn dood een dertigste voor hem te lezen. Aangezien de eerste drie testamenten die heer Lubbrecht vervaardigde uit 1438 dateren zal hij toen ook reeds vice-plebaan zijn geweest. 1) Heer Lubbrecht wordt verder als vice-plebaan genoemd in enkele akten van de officiaal van Luik en in rescripties daarop van de notaris zelf. Zo zond de officiaal op 10 december 1440 een bevelschrift aan de geestelijken van Den Bosch waarin hij hen opdroeg ervoor te zorgen dat heer Lubbrecht van Sprakelaer, viceplebanus van de St.Jan, en heer Arnt die Corte, dienstdoend priester van de St.Lambertusparochie te Vught, alle roerende goederen van wijlen Geertruyt, kluizenares op het St.Lambertuskerkhof in Vught, binnen zes dagen zouden overdragen aan meester Goyart van Rode, meester van het Groot Gasthuis (nr.333). Omdat Geertruyt een inkomen van het Gasthuis had genoten had deze instelling volgens een oud gebruik ook recht op haar spullen. Indien de beide priesters niet aan het bevelschrift zouden voldoen riskeerden ze uitzetting uit hun ambt, excommunicatie en een boete van 100 Engelse Nobelen. Op 16 september 1445 richtte de officiaal opnieuw een bevelschrift aan de Bossche geestelijkheid. Ditmaal gaf hij opdracht om heer Jan Oem, heer van Bokhoven, te kennen te geven dat hij geëxcommuniceerd zou worden en een boete van 1000 mark zilver zou moeten betalen als hij de goederen van de abdij van Berne niet met rust zou laten. Heer Lubbrecht, vicarius in de St.Jan, voerde de opdracht uit. Op 21 oktober 1445 richtte hij een rescriptie aan de officiaal waarin hij hem meedeelde dat heer Jan bedenktijd had gevraagd tot 28 oktober - wat heer Lubbrecht hem niet had toegestaan - en dat hij vervolgens niets meer van zich had laten horen. Op 29 januari 1461 voerde heer Lubbrecht, officians in divinis van de St.Jan, opnieuw een bevelschrift van de officiaal uit door aan schout en schepenen mee te delen dat zij een lijfrente die de stad aan een weduwe en haar dochter verleend had ook daadwerkelijk dienden uit te keren. Schout en schepenen beloofden dit te zullen doen. 2)
Heer Jan wordt voor het laatst als vice-plebaan van de St.Jan vermeld in een akte van 7 mei 1463 waarbij hij als unus viceplebanorum ecclesie collegiate [Sancti Johannis in Buscoducis] kwitantie verleende aan de weduwe van Marten der Kijnder alias Steenhouwer voor 2 Philippusguldens die Marten in zijn testament aan heer Lubbrecht had gelegateerd. Deze moest daarvoor twee dertigsten lezen. In 1463 verruilde heer Lubbrecht zijn onderpastoorschap waarschijnlijk voor een beneficie in de St.Jan. Hij betaalde dat jaar op een vergadering van de O.L.V.-broederschap - waarvan heer Lubbrecht gezworen lid was - 10 stuivers omdat hij zijn status verhoogd had door het verwerven "van eenre capelrien inder kercken van St.Jan". In een akte van 31 oktober 1463 wordt hij dan ook niet langer aangeduid als vice-plebaan maar als presbiter in ecclesia Sancti Johannis in Buscoducis beneficiatus. Omstreeks 1463 kocht heer Lubbrecht van de zusters van het Bethaniëklooster tevens een huis en vier kamers met een tuin in de Peperstraat. Eerder had hij een huis bezeten in de Kerkstraat dat hij op 11 maart 1452 had verkocht aan heer Peter Mollenair (nr.269). Deze was eveneens priester van het bisdom Utrecht en fungeerde van 1441 tot zijn dood in 1463 tevens als plebaan van de St.Jan en als openbaar notaris. Heer Lubbrecht zelf overleed kort vóór 10 december 1464 toen de officiaal zijn protocollen toewees aan heer Bartholomeeus Crom en meester Goyart Hels (nrs.228 en 173). Hij liet twee natuurlijke kinderen achter: Wouter en Zoete (Zota). Op 22 april 1465 droegen Wouter Sprakelaer en Jan Symon Jan sBrouwers van Gemert, echtgenoot van Zoete, samen met een zekere Lysbeth Jan Buekentops, mogelijk de moeder van Wouter en Zoete, hun rechten op het huis en de vier kamers in de Peperstraat over aan de uitvoerders van heer Lubbrechts testament. Deze uitvoerders waren heer Peter Buekentop, kanunnik van de St.Jan (zie nr.72), Henrick van Uden en Henrick Hoernken. Zij droegen dezelfde goederen op 23 mei 1465 over aan heer Rommut (Rumoldus) Zavelberch. 3)
|
Noten | |
1. | Bijlage II 370.1 t/m 370.15, zie voor Adriaen Berthouts o.a. 157.42; Schutjes, Geschiedenis, IV 309; Bijsterveld, Laverend, I 326 nr.2634; Vgl.: Koldeweij, De 'Keisnijding', 10; Verwijzingen naar notariële akten: APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.80, p.130; OLVB 52, band 3, fo.183v (1460/61: protestakte). |
2. | GAH, THG 2015 (10 dec.1440), vgl. 2025 (28 mrt.1441); AAB I, III.H.23 (regesten 715 en 718) (16 sept. en 21 okt.1445); GAH, Sassen 498 (23 en 29 jan.1461); Zie ook: GAH, RA 1210, fo.186v (18 mrt.1440: dominus Luppertus Sprakelar, capellanus). |
3. | Bijlage II 173.42; OLVB 52, band 3, fo.234v (1463/64), zie ook fo.163r (1459/60: "Item gegeven her Lubbrecht, onzen capellaen, ... ." Het is niet duidelijk of "capellaen" hier betekent kapelaan van de O.L.V.-broederschap of onderpastoor van de St.Jan.); GAH, RA 1222, fo.42v (11 mrt.1452), RA 1233, fo.88v (31 okt.1463), fo.170v (23 mrt.1464), RA 1234, fo.174v (22 apr.1465), zie ook RA 1234, fo.284v (23 mei 1465), RA 1243, fo.280v (1474); OLVB 49, fo.31r (overl. 1464/65); Tabel 3.2, nr.36. |
Namen en wapenen der Heeren Beêedigde Broeders soo Geestelijke en Wereltlijke van de seer oude ende seer doorluchtige Broederschap van onse Lieve Vrouw binne de stad s'HertogenboschHr. LubbertusSprakelair | 61r |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 1715-1716